Fiscale behandeling van nieuwe fenomenen in het bedrijfsleven
De COVID-pandemie heeft voor de definitieve doorbraak van telewerk gezorgd. Maar kan en mag dat ook op een reisbestemming? Kunnen we dat dan ook inbrengen als fiscaal aftrekbare beroepskost? Sommige ondernemers of werknemers kopen een onroerend goed in het buitenland. Hoe gaat dat fiscaal gezien allemaal in zijn werk? De jongste tijd hebben meer en meer ondernemingen last van een cyberaanval. Wat moet je doen als er losgeld in cryptomunten wordt gevraagd? Ook elektrisch rijden zit in de lift. Heeft ook dat gevolgen in het fiscaal recht? Meester Leo De Broeck, meester Didier Van Laere en meester Annelore Molly van Zakenadvocatenkantoor De Broeck Van Laere & Partners gaan graag wat dieper in op de fiscale behandeling van deze nieuwe fenomenen in het bedrijfsleven.
Business or pleasure?
Sinds corona zijn Zoom-meetings schering en inslag, maar wat als men het concept van “thuiswerken” naar een meer exotische locatie verplaatst? “De coronacrisis en de veralgemening van thuiswerk die daar vaak mee samenhing, hebben nieuwe opportuniteiten geschapen voor ondernemers en/of werknemers die prijs stellen op maximale flexibiliteit”, geeft meester Didier Van Laere aan. “Het opzoeken van aangename(re) oorden voor telewerk is daar één van. In principe kan met aan telewerk doen vanop een reisbestemming en belet dit niet dat de kosten die dat telewerk met zich meebrengen, gewoon ingebracht kunnen worden als fiscaal aftrekbare beroepskost. We spreken dan van digital nomads: ondernemers of werknemers die ervan uitgaan dat ze via het internet gelijk waar over de hele wereld kunnen werken en dus eigenlijk reizen en werken combineren.”
Wat zijn nu de regels voor de aftrek van kosten in dit geval? “In deze context geldt eigenlijk: “Thuis is waar mijn computer staat”, om een oude reclameslogan te parafraseren. De kosten voor de bureau- of werkruimte kunnen afgetrokken worden als beroepskost, weliswaar op voorwaarde dat men werkelijke beroepskosten bewijst in plaats van het forfait te gebruiken, en dat dezelfde kosten niet door de werkgever terugbetaald worden als onderdeel van een onkosten- of thuiswerkvergoeding. Maar men kan natuurlijk niet de volledige huur van de vakantiewoning in aftrek brengen. Dat kan alleen voor de ruimten die effectief professioneel gebruikt worden. Voor de rest van het huis staat de fiscus geen aftrek toe. In de praktijk worden de kosten (huur of afschrijving, verzekering, onderhoud, vastgoedbelastingen, water, elektriciteit en verwarming, enz.) meestal omgedeeld volgens het aandeel van de oppervlakte van het “kantoor” in de totale oppervlakte van het huis. Daarbovenop is nog aftrek mogelijk voor bijkomende kosten voor kantoormateriaal, internet, enzovoort. Opgelet, toch zijn er beperkingen voor wie nu de aandrang voelt om exotische oorden te gaan opzoeken: het kan niet de bedoeling zijn om een vakantiereisje te vermommen als een beroepsmatige verplaatsing. Regelmatig uw mailbox checken vanuit een vakantieoord en enkele mailtjes beantwoorden of enkele telefoontjes plegen, volstaat niet om te spreken van een beroepsmatig verblijf. Als het toeristische aspect overweegt, is aftrek uitgesloten. In de praktijk doet men er dus goed aan bewijzen klaar te houden dat men echt (lang) gewerkt heeft op de betreffende exotische locatie. Bovendien heeft de fiscus altijd de mogelijkheid om “onredelijke kosten” (te dure villa) te verwerpen. Tot slot is het belangrijk om te onthouden dat men niet op twee plaatsen tegelijk kan werken. Wie tijdelijk vanuit het buitenland aan telewerk doet, kan dus niet voor dezelfde periode ook nog eens kosten voor de woning thuis in aftrek brengen.”
Buitenlandse villa
Sommige ondernemers of werknemers gaan nog een stapje verder en kopen meteen een onroerend goed in het buitenland. Een ingrijpende nieuwigheid voor inkomstenjaar 2021-aanslagjaar 2022 betreft het belastingstelsel voor in het buitenland gelegen vastgoed. Wat kunnen we daaruit leren? “Om een einde te maken aan een schending van de Europese regels, wordt de belastbare basis voor buitenlands vastgoed nu vastgesteld volgens dezelfde regels als voor in België gelegen onroerende goederen. Voor commercieel vastgoed maakt die ontwikkeling in principe geen verschil, maar voor tweede woningen (niet verhuurd vastgoed) of gebouwen die verhuurd worden voor privégebruik, betekent dit een hele verandering. Zij worden voortaan ook belast op basis van het kadastraal inkomen. Daarvoor was (en is) het nodig om aan alle buitenlandse onroerende goederen van Belgische ingezetenen een kadastraal inkomen naar Belgische normen toe te kennen. Voor de berekening ervan verwijs ik graag naar ons artikel “Buitenlands vastgoed krijgt ook kadastraal inkomen” op onze website www.dvp-law.com. De fiscus heeft zelf de belastingplichtigen aangeschreven van wie bekend was dat ze een onroerend goed in het buitenland hadden. Wie geen bericht gekregen heeft, moest zelf aangifte doen.”
Voor de betrokkenen mag dat allemaal niet zo eenvoudig geleken hebben, maar voor de aangifte betekent het nieuwe systeem wel een hele vereenvoudiging. “De hele rubriek voor “buitenlandse inkomsten” (Vak III.B) was daarmee overbodig geworden en is dan ook geschrapt. De oude rubriek A, voor “Belgische inkomsten”, dient nu voor beide categorieën: “inkomsten van Belgische en buitenlandse oorsprong”. Er blijft nog wel een rubriek B, voor “inkomsten van buitenlandse oorsprong”, maar die bevat geen codes. Men moet er wel, per land, het onroerend inkomen invullen dat men in rubriek A aangegeven heeft, en waarvoor men aanspraak maakt op het progressievoorbehoud (B.1) ofwel op vermindering van de belasting met de helft (B.2). De eerste mogelijkheid betreft onroerende goederen die gelegen zijn in een land waarmee België een dubbelbelastingverdrag heeft gesloten. Meestal wijzen die verdragen de heffingsbevoegdheid toe aan het land waar het onroerend goed gelegen is. Dat impliceert dat het onroerend inkomen met betrekking tot buitenlands vastgoed op zichzelf niet belastbaar is in België. Maar het inkomen telt in zo’n geval wel nog mee om het tarief op de andere inkomsten te berekenen (gezien de progressiviteit van ons tariefsysteem komt men met een hoger inkomen in principe in een hogere tariefschaal terecht). Indirect levert een onroerend goed in een verdragsland dus toch een (iets) hogere belastingfactuur op in België. Dat noemt men het systeem van het progressievoorbehoud. Als het onroerend goed gelegen is in een land waarmee België géén verdrag heeft, is het onroerend inkomen hier gewoon belastbaar, zij het gereduceerd tot de helft. In dat geval moet men de nieuwe rubriek B.2 invullen.”
Help, een cyberaanval!
Voor vele ondernemers is het tegenwoordig de grootste nachtmerrie: wat als ons IT systeem gehackt wordt? Bij aanvallen door hackers en in het bijzonder als computernetwerken platgelegd worden door zogenaamde ransomware, vragen de cybercriminelen vaak een losgeld in een cryptomunt (zoals bitcoins) om het netwerk opnieuw vrij te geven, de schade ongedaan te maken en/of gestolen data terug te geven. Wat kunnen we nu doen als er losgeld in cryptomunten gevraagd wordt? “Het is wellicht maar een pleister op een zere wonde, maar dergelijk losgeld vormt een fiscaal aftrekbare beroepskost”, stelt meester Leo De Broeck. “De uitgave is immers gedaan om de beroepsactiviteit te kunnen voortzetten. De betalingswijze maakt daarbij geen verschil (bitcoin of andere cryptomunt). Men moet de betaling uiteraard wel kunnen bewijzen. Zeker als het gaat om transacties in cryptomunten, is dit niet steeds evident. De fiscus staat algemeen gesproken zeer argwanend tegenover transacties met bitcoins of cryptomunten. De fiscale overheid probeerde reeds meer dan eens de buitenproportionele opbrengsten van dergelijke beleggingen te taxeren als diverse inkomsten. Diverse inkomsten zijn belastbaar aan 33%. Inkomsten uit normaal beheer van een privaat vermogen daarentegen blijven vrij van belasting. Het probleem is dat het onderscheid tussen beide categorieën vaak niet zo duidelijk is. En dat leidt dan weer tot eindeloze betwistingen en talloze rechtszaken. Volgens de fiscus zouden beleggingen in cryptomunten doorgaans niet kwalificeren als vrijgesteld normaal beheer van privaat vermogen, maar zouden uitsluitend ingegeven zijn door speculatieve inzichten en kortetermijn gewin. Banken en financiële instellingen zijn geneigd om deze visie over te nemen en staan in de praktijk niet echt te springen om winsten uit cryptomunt-beleggingen zonder meer te aanvaarden op de bankrekening van de belegger.”
De hele kwestie kwam onlangs in de actualiteit. Het Grondwettelijk Hof heeft zich op 24 februari 2022 uitgesproken over de draagwijdte van het “normaal beheer”, naar aanleiding van een prejudiciële vraag van het Hof van Cassatie. “Veel stof heeft dit arrest niet doen opwaaien. Het beginsel van voorspelbaarheid of voorzienbaarheid van de wet – dus dat een wet “voldoende duidelijk” moet zijn – belet volgens het Grondwettelijk Hof niet dat er een zekere interpretatiemarge mag zijn, die dan door de fiscus of door de rechter ingevuld wordt. Een wet die alles met uiterste precisie vastlegt, zou trouwens tot gevolg hebben dat men vervalt in een overdreven rigiditeit, aldus het Hof, waardoor er geen rekening kan worden gehouden met veranderende omstandigheden of nieuwe opvattingen. De diverse inkomsten betreffen bovendien zoveel sterk uiteenlopende situaties dat het ondoenbaar zou zijn die allemaal precies aan te wijzen. “Voldoende duidelijk” wil overigens niet zeggen dat het voor een belastingplichtige onmiddellijk, op het eerste gezicht duidelijk moet zijn wat een bepaalde bepaling voor hem/haar betekent. Het volstaat dat zijn fiscale situatie duidelijk wordt na het inwinnen van deskundig fiscaal advies of door gebruik te maken van het rulingstelsel. Hierin is een bijzondere rol weggelegd voor fiscale advocaten, zoals De Broeck Van Laere & Partners die u hierin met raad en daad kunnen bijstaan.
Elektrisch rijden in het fiscaal recht
De introductie van elektrische wagens heeft in de fiscale wereld al veel veranderingen en nieuwe regels met zich meegebracht. “Dit geldt niet alleen voor de fiscale behandeling van de aanschaf en het gebruik van de wagen zelf, maar bijvoorbeeld ook voor de aankoop van een laadstation”, geeft meester Annelore Molly van advocatenkantoor De Broeck Van Laere & Partners aan. “De installatie van laadpalen voor elektrische wagens door bedrijven wordt voortaan op twee manieren gestimuleerd: (i) de aftrek van de kosten wordt losgekoppeld van het aftrekpercentage dat geldt voor de auto die er elektriciteit “tankt” (ii) en specifiek voor publiek toegankelijke laadstations die in de komende drie jaar geïnstalleerd worden, kan een verhoogde aftrek van 200% of 150% toegepast worden. Waar nu voor de aftrekbeperking van de kosten van een laadstation een onderscheid wordt gemaakt tussen volledig elektrische wagen en hybride wagens, zal dit in de toekomst vereenvoudigd worden. De kosten voor een laadstation zullen dan eenvormig aftrekbaar zijn aan 100%, met ingang van aanslagjaar 2022. Vanaf 2030 wordt het aftrekpercentage weliswaar teruggebracht tot 75%. Ook voor volledig elektrische (nieuwe) auto’s zal dan immers geen volledige aftrek meer mogelijk.”
“Specifiek voor laadstations die geïnstalleerd worden in de periode van 1 september 2021 tot 31 augustus 2024 komt er nog een extra stimulans in de vorm van een verhoogde aftrek: een aftrek van 200% van 1 september 2021 tot 31 december 2022 en een aftrek van 150% van 1 januari 2023 tot 31 augustus 2024. Die percentages zijn alleen van toepassing op de afschrijvingen. Ze gelden dus alleen voor de aanschaffingswaarde en niet voor de gebruikskosten. Bovendien gelden nog twee duidelijke voorwaarden: (i) het moet gaan om “intelligente” laadstations (beheer start en duurtijd in functie van piekverbruik, mogelijkheid tot synchroniseren van verbruik met eigen productie en aanbod op het net) en (ii) voorts moet het laadstation voor het publiek toegankelijk zijn. De regering denkt dus in de eerste plaats aan laadpalen op vrij toegankelijke parkeerterreinen van winkelcentra, supermarkten en kantoren. Een laadstation wordt als publiek toegankelijk beschouwd wanneer iedereen met een elektrische auto er gebruik van kan maken (minstens) gedurende de gangbare openingstijden van de onderneming ofwel de gangbare sluitingstijden van de onderneming. Het blijft dus mogelijk om het parkeerterrein van het bedrijf te reserveren voor de eigen werknemers of klanten gedurende de normale kantooruren en alleen daarbuiten vreemden toe te laten. Bij deze voorwaarde geldt een bijkomende vereiste: het laadstation moet aangemeld zijn bij de FOD Financiën, die het laadstation vermeldt op eafo.eu.”
Beide maatregelen maken deel uit van het wetsontwerp over de vergroening van de autofiscaliteit dat al in het voorjaar aangekondigd was (en intussen ook ingediend is in het parlement.
Eén bedrijfsleider, twee auto’s: kan dat?
Wanneer een vennootschap meerdere auto’s ter beschikking stelt aan haar bedrijfsleider, stelt de fiscus zich blijkbaar wel eens de vraag of één auto niet zou volstaan. “Dat heeft dan als gevolg dat de aftrek van de autokosten in hoofde van de vennootschap met een kritische blik bekeken wordt”, besluit meester Didier Van Laere ons gesprek. “De aftrek van de kosten staat natuurlijk niet ter discussie als de auto gebruikt wordt voor beroepsmatige verplaatsingen en dus rechtstreeks ten goede komt aan de activiteiten van de vennootschap. Maar als (de fiscus de indruk heeft dat) de auto uitsluitend privé gebruikt wordt, ligt het blijkbaar moeilijker. Op dat punt kan een parallel getrokken worden met een woning of een appartement dat door de vennootschap ter beschikking gesteld wordt aan de bedrijfsleider. In de mate dat het pand rechtstreeks gebruikt wordt voor de activiteit van de vennootschap (kantoor, ontvangst cliënteel) zijn de kosten voor het betrokken (gedeelte van het) gebouw probleemloos aftrekbaar. Maar als de woning of het appartement uitsluitend privé gebruikt wordt, staat de fiscus de aftrek niet zomaar toe.
Er is al rechtspraak geweest die die discussie doorgetrokken heeft naar de aftrek van autokosten, en meer bepaald het geval van een bedrijfsleider die niet één maar twee (dure) auto’s ter beschikking gesteld kreeg van zijn vennootschap. De fiscus verwierp de aftrek van de kosten voor de tweede auto en kreeg daarin gelijk van de rechter. Blijkbaar geldt er een soort vermoeden dat de bedrijfsleider wel altijd beroepsmatige verplaatsingen zal doen maar dat hij dat niet met beide auto’s doet. Nochtans is dat laatste best verdedigbaar. Het is bijvoorbeeld goed denkbaar dat de bedrijfsleider een praktische auto met een grote laadruimte gebruikt om de producten van de vennootschap te vervoeren maar voor zakelijke contacten de voorkeur geeft aan een representatiever of handzamer model. Het komt er o.i. dus vooral op aan goed voorbereid te zijn op een eventuele discussie met de fiscus.”
Advies nodig?
Lezers of hun boekhouder die vragen hebben of advies willen inwinnen bij een van deze (en vele andere) fiscale of vennootschapsrechtelijke topics, nemen contact op met de zakenadvocaten van De Broeck Van Laere & Partners.
Meer info:
De Broeck Van Laere & Partners, met kantoren te
• Brussel, Jules Besmestraat 126
• Gent, Recollettenlei 9
• Antwerpen, Entrepotkaai 4 bus 2.1
Algemeen tel: +32 2 42 300 42