De Broeck Van Laere & Partner, zakenadvocaten sinds 1998

De Broeck Van Laere & Partners (met vestigingen te Brussel, Antwerpen en Gent) is een kantoor van zakenadvocaten die sinds 1998 talrijke ondernemingen en bedrijfsleiders dagelijks bijstaan op het vlak van fiscaal recht, vennootschapsrecht en ondernemingsrecht. Exclusief vroeg hen om drie actuele topics van breed maatschappelijk belang te willen bespreken, die onze lezers zouden kunnen aanbelangen.

SUCCESSIEPLANNING MET EFFECTENPORTEFEUILLES

Ter gelegenheid van een familiale successieplanning worden effecten of geldbeleggingen worden vaak geschonken met voorbehoud van vruchtgebruik ten voordele van de schenkers. Dat betekent dat de blote eigendom aan de begiftigde toekomt en dat de schenker zelf het vruchtgebruik (recht op de vruchten) behoudt. Er ontstaat op die manier een gesplitste eigendomsverhouding of een zogenaamde gesplitste inschrijving.

Rechtstreekse gesplitste inschrijving (zonder tussenschakeling van maatschap)

Bij een rechtstreekse inschrijving staat de effectenportefeuille op naam van de schenkers (dikwijls de ouders) als vruchtgebruiker en op naam van de begiftigden (dikwijls de kinderen) als blote eigenaars. Bij een schenking van een effectenportefeuille met voorbehoud van vruchtgebruik, heeft de vruchtgebruiker recht op de vruchten (interesten, dividenden …) die het kapitaal voortbrengt. Maar wat gebeurt er als de vruchtgebruiker zijn “vruchten” niet opneemt?

Volgens Vlabel vindt in dat geval een “bedekte bevoordeling” plaats ten voordele van de blote eigenaar. Dat betekent dat de blote eigenaar bij het overlijden van de vruchtgebruiker erfbelasting zal moeten betalen over de totale waarde van de niet-uitgekeerde vruchten. Meester Didier Van Laere waarschuwt dat bij een overlijden in een dergelijk geval niet enkel de vruchten van de laatste 3 jaar in het vizier van Vlabel komen, maar alle niet-uitgekeerde vruchten zonder enige beperking in de tijd. U zal dus moeten aantonen welk aandeel van de bestaande portefeuille betrekking heeft op de oorspronkelijke schenking en welk deel op de niet-uitgekeerde vruchten. Voor effectenportefeuilles die sinds jaar en dag worden aangehouden, zal deze bewijsvoering niet evident zijn.
Bestaan er betere alternatieven, welke minder erfbelasting met zich meebrengen?

Onrechtstreekse gesplitste inschrijving (met tussenschakeling van een maatschap)

In deze hypothese richten de schenkers eerst een maatschap op waarin ze een effectenportefeuille in volle eigendom inbrengen. In ruil voor die inbreng krijgen ze deelbewijzen (of een aandeel) van de maatschap. Vervolgens schenken ze de deelbewijzen aan hun kinderen. Gebeurt die schenking met voorbehoud van vruchtgebruik, dan ontstaat er opnieuw een gesplitste eigendomsverhouding of gesplitste inschrijving.

Jaarlijks beslist de algemene vergadering of het resultaat (de vruchten) van de maatschap wordt uitgekeerd, dan wel wordt geïncorporeerd. Wat is nu de visie van Vlabel op de resultaten die niet worden uitgekeerd?

Meester Didier Van Laere licht toe dat Vlabel de beslissing tot incorporatie van de vruchten niet als een bedekte bevoordeling, maar als een “onrechtstreekse schenking” beschouwt. Dit heeft een zeer belangrijk voordeel: Vlabel viseert in een dergelijk geval enkel de niet-uitgekeerde vruchten van de laatste 3 jaar vóór het overlijden. Indien de vruchtgebruiker binnen de 3 jaar na de beslissing (van niet-uitkering) van de algemene vergadering zou overlijden, dan worden deze niet-uitgekeerde vruchten belast in de erfbelasting. De situatie met een maatschap is dus veel gunstiger.

Indien de niet-uitgekeerde vruchten een substantieel bedrag zou vertegenwoordigen, dan kan u ervoor opteren om deze ‘onrechtstreekse schenking’ spontaan te laten registreren aan het vlak tarief in de schenkbelasting (tegen 3 of 7%). Hiervoor dient de schenker nog in leven te zijn.
Meester Didier Van Laere adviseert al meer dan 20 jaar vermogende particulieren.

WAT ALS CONTRACTEN PLOTS HEEL NADELIG WORDEN?

De Belgische wetgever heeft niet stilgezeten de laatste jaren: tal van wetboeken werden grondig onder handen genomen. Voor het Burgerlijk Wetboek was dat niet anders. Met de invoering van Boek 5 “Verbintenissen” zijn enkele grondige nieuwigheden geïntroduceerd in het contractenrecht. We nemen hierna kort een nieuw concept onder de loep dat reeds in de rechtspraak en rechtsleer gekend was, doch nog geen wettelijke basis kende.

“Het gaat met name over de invoering van de zogenaamde “imprevisieleer” oftewel de theorie waarbij onvoorzienbare omstandigheden een zodanig ernstig onevenwicht doen ontstaan tussen de contractspartijen dat de verdere uitvoering van de overeenkomst zonder enig ingrijpen buitengewoon nadelig is voor één contractspartij”, verduidelijkt Meester Annelore Molly.

De imprevisieleer staat dus herziening van de overeenkomst toe wanneer zich na de contractsluiting nieuwe omstandigheden voordoen die niet te wijten zijn aan de partij die zich erop beroept, en wanneer deze omstandigheden de contractuele economie grondig ontwrichten. Het nieuwe wetboek voert dus de mogelijkheid in voor de schuldenaar om aan de schuldeiser te vragen het contract te heronderhandelen bij gewijzigde omstandigheden. Imprevisie houdt dus ook in dat de uitvoering van de overeenkomst niet volledig onmogelijk wordt gemaakt.

Meester Didier Van Laere licht toe dat een heronderhandeling op grond van de wettelijk ingevoerde imprevisieleer (art. 5.74 Burgerlijk Wetboek) slechts kan indien aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan:
• Een verandering in de omstandigheden maakt de uitvoering van het contract buitengewoon bezwarend, zoals ernstige devaluatie munt, oorlog (gewijzigde politieke omstandigheden), pandemie;
• Deze wijziging was bij het sluiten van de overeenkomst niet te voorzien;
• De wijziging is niet toe te schrijven aan de schuldenaar;
• De schuldenaar heeft het risico niet overgenomen;
• De wet of het contract sluiten deze mogelijkheid niet uit.

“Hier knelt natuurlijk het schoentje”, aldus Meester Didier Van Laere. De wet definieert het begrip “buitengewoon bezwarend” niet. Het verdient dus aanbeveling om op voorhand contractueel vast te leggen welke invulling partijen geven aan dit begrip. De nieuwe wet bepaalt ook uitdrukkelijk dat de partijen tijdens de heronderhandelingen verplicht zijn hun contractuele verbintenissen te blijven nakomen.

Een belangrijk aandachtspunt is dat dit wetsartikel van aanvullend recht is, hetgeen betekent dat bijzondere wettelijke bepalingen ervan kunnen afwijken alsook dat partijen contractueel het recht op heronderhandeling en het recht om het contract te wijzigen, kunnen uitsluiten of aanpassen.
Dit zorgt ervoor dat bij het opstellen van een overeenkomst partijen goed moeten nadenken over de optie om de imprevisie al dan niet uit te sluiten. In de praktijk lijkt dit een moeilijke afweging te zijn, concludeert Meester Annelore Molly.

Indien de mogelijkheid tot heronderhandeling niet contractueel is uitgesloten, maar heronderhandelingen worden afgewezen of mislukken binnen een redelijke termijn, kan de rechter, op verzoek van één van de partijen, hetzij de overeenkomst wijzigen om deze in overeenstemming te brengen met hetgeen de partijen bij de contractsluiting redelijkerwijs zouden zijn overeengekomen indien zij met de gewijzigde omstandigheden rekening hadden gehouden, hetzij de overeenkomst geheel of gedeeltelijk beëindigen op een datum die niet eerder kan vallen dan de gewijzigde omstandigheden en onder de door de rechter te bepalen voorwaarden. Dit biedt de rechter dus een ruime bevoegdheid om de voorwaarden van een overeenkomst te wijzigen.

De kwestie van wijzigende omstandigheden zal uiteraard een rol spelen bij de uitvoering van aannemingsovereenkomsten (plotse stijging grondstofprijzen, plotse stop in leveringen van materialen, enz.). “De coronacrisis en de oorlog in Oekraïne hebben bewezen dat dergelijke uitzonderlijke omstandigheden zich wel degelijk in de praktijk kunnen voordoen”, licht Meester Annelore Molly toe.

Tot slot merkt Meester Molly nog op dat de nieuwe wet van toepassing is vanaf 1 januari 2023 en op overeenkomsten die na die datum worden gesloten. Degelijk advies van een ervaren raadsman is bij de onderhandeling en bij het opstellen van commerciële overeenkomsten dan ook raadzaam.

HELP, IK HEB NOG GELD IN HET BUITENLAND!

Tot eind 2023 kunnen Belgen nog buitenlandse gelden “fiscaal regulariseren” (EBAquater). Daarna is het voor goed gedaan. Op de inkomsten van de laatste zeven jaren betaalt men dan alsnog de normale belastingen, verhoogd met 25% (dus belasting maal 1,25). En het vermogen dat er blijkt geweest te zijn vóór zeven jaar en één dag, de “fiscaal verjaarde kapitalen” genaamd, kan aan een uniform tarief van 40% worden rechtgezet. Wanneer u een onderbouwde verantwoording heeft voor uw oorsprongskapitaal dan hoeft u uiteraard geen 40% te betalen, zo stelt Mr. Leo De Broeck gerust.

Een dergelijk bewijs voorleggen zal evenwel geen sinecure zijn, gelet op het grote tijdsverloop en het toenmalige tijdskader, meer bepaald toen cashgeld nog de regel was, evenals toonderstukken die in brandkasten (kent u dat nog?) verdwenen. Om deze oefening tot een zo goed mogelijk einde te brengen, maakt Mr. Leo De Broeck en zijn team gebruik van een aantal modellen die speciaal hiervoor werden ontwikkeld. Hij kan u(w klanten) hierbij indien gewenst helpen.

Moest u behoren tot één van de in het buitenland “achtergebleven Belgen”, is het aangewezen een EBA-check te laten doorvoeren, kwestie van te zien hoe zuiver uw vermogen is, en of een EBAquater aangewezen is. “Aangewezen”, want het is geen verplichting, maar wel een sterke aanrader. Immers, als u niets doet dreigt uw geld aldus Mr. Leo De Broeck totaal onbruikbaar te worden. Alvast één tip voor wie aan een EBA-check denkt: werp met de aankomende lenteschoonmaak geen enkel document weg. Het zou u immers nog van pas kunnen komen.

Iets anders, een beetje verrassend volgens Mr. Leo De Broeck, worden nogal wat Belgen die – tot midden 2013 – al een EBAbis hebben gedaan, en dat zijn er op zijn minst toch 62.000, door hun bankiers aangezocht om toch een “mini EBA-check” door te voeren. Hoe kan dat nu? Die mensen hebben zich toch eerder al in regel gesteld? Dat is dan toch in orde, niet?
Klopt, dat is een vreemd verhaal, stelt Mr. Leo De Broeck, maar bij EBAbis kon men enkel de inkomsten van de laatste zeven jaren aangeven. Het “fiscaal verjaard kapitaal” kon toen niet worden rechtgezet onder EBAbis.

Maar verandert men dan niet de spelregels nadat het spel al lang gespeeld is? Ja toch wel, de bedoeling van EBAbis was om, mits betaling van een regularisatieheffing op de inkomsten (laatste zeven jaar), de Belgen toe te laten hun vermogens naar België te laten komen, of minstens zichtbaar te maken en te houden door in de toekomst (dus na 2013) in de personenbelasting te melden dat men buitenlands vermogen aanhoudt (en desgevallend buitenlandse belaste inkomsten aangeeft, wat bij Takken 21 en 24 niet nodig is). Van verborgen naar perfect zichtbaar, en dus niet langer “verhelen en verhullen” (cf. witwassen).

Nu, Mr. Leo De Broeck nuanceert, als de Belgische banken vragen stellen, is dat natuurlijk niet om hun klanten te pesten, maar wel omdat de wetgeving strenger en strenger wordt, of minstens strenger toegepast wordt. Maar meestal komt men met wat dieptegraven en contextueel zoekwerk wel tot bevredigende resultaten. Zijn er evenwel echt nergens sporen omtrent de oorsprong terug te vinden, dan zal er, afhankelijk van (o.m.) de hoegrootheid van de sommen, moeten beslist worden of er effectief moet worden geregulariseerd, zoniet zal men dan een andere bank moeten zoeken maar… wellicht nooit vinden.

Alles zal afhangen van de onderliggende feiten, Mr. Leo De Broeck en zijn team kunnen u helpen om samen de optimale oplossing te zoeken.